Een verplichte AOV voor zelfstandigen: hoe kan dat er uitzien?

Ronald Mulder
7 min readJun 7, 2019
Photo by Dmitry Nucky Thompson on Unsplash

Niemand, en zeker geen zelfstandige, zal het gemist hebben. In het pensioenakkoord waar “de polder” het deze week over eens werd, is afgesproken dat er een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering, een AOV, voor zelfstandigen komt.

Vreemde eend

Het lijkt een beetje een vreemde eend in de bijt, zo’n AOV in een pensioenakkoord, maar met wat goede wil zou je wel een logisch verband kunnen zien. Overheid en sociale partners maken niet alleen afspraken over het pensioen zelf, maar ook over maatregelen die het voor iedereen mogelijk maken om “gezond werkend het pensioen te bereiken”. En een AOV omvat, als het goed is, niet alleen een uitkering, maar ook hulp bij preventie en reïntegratie. Volgende keer wat beter je best doen als je met het FD praat, meneer Elzinga van de FNV.

De eigenlijke tekst over de AOV in de kamerbrief is vrij kort, en interessant genoeg om hier integraal over te nemen:

“Er komt een wettelijke verzekeringsplicht voor zelfstandigen tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico. Het doel van deze verzekeringsplicht is om naast de bestaande werknemersverzekering ook andere werkenden te beschermen tegen de gevolgen van arbeidsongeschiktheid en te borgen dat iedereen zich kan verzekeren. Dit past in het bredere streven van het kabinet om toe te werken naar een situatie waarin niet instituties en kosten bepalend zijn voor de vorm waarin arbeid wordt aangeboden, maar de aard van het werk dat gedaan moet worden. Met een verplichte verzekering wordt ook afwenteling van kosten en risico’s op de samenleving verminderd.

Het kabinet vraagt sociale partners om hiervoor in overleg met vertegenwoordigers van zelfstandigenorganisaties in het begin van 2020 een uitvoerbaar en EMU-saldo neutraal voorstel uit te werken dat betaalbaar en voor iedereen toegankelijk is, met het oog op een kabinetsvoorstel voor de zomer van 2020. Het kabinet hecht hierbij aan de balans tussen het tegengaan van schijnzelfstandigheid en zorgen dat echte zelfstandigen ruimte hebben om gewoon hun werk te kunnen doen en hun ondernemerschap in te vullen. Het kabinet vraagt daarom of het in de rede ligt en uitvoerbaar is om een uitzondering voor deze verplichting te laten gelden, bijvoorbeeld als sprake is van beter passende arrangementen, zoals bijvoorbeeld in de agrarische sector gangbaar is.”

De kern zit in de eerste drie volzinnen. De rest zijn rituele bezweringen en stokpaardjes van de diverse partijen aan tafel (“Budgettair neutraal!” “Betaalbaar en toegankelijk!” “Schijnzelfstandigheid terugdringen!” “Ruimte om te ondernemen!” “Ja maar de boeren!”)

Wat staat er eigenlijk?

De eerste drie zinnen geven achtereenvolgens aan wat er gaat gebeuren, waarom dat gaat gebeuren, en wat de bredere context is.

Wat er gaat gebeuren lijkt duidelijk: er komt een verzekeringsplicht voor zelfstandigen tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico. Toch zijn alle drie de zelfstandige naamwoorden in deze zin vatbaar voor discussie. Een “verzekeringsplicht” lijkt te duiden op een vorm zoals we die nu ook in de ziektekostenverzekering kennen — een particuliere verzekering dus. Maar je zou ook wettelijk kunnen regelen dat iedere werkende onder de WIA (Wet Inkomen naar Arbeidsvermogen) komt te vallen; dat zou je ook een verzekeringsplicht kunnen noemen, maar dan vul je het in met een collectieve verzekering.

Het woord “zelfstandigen” is nog veel minder eenduidig. In deze context lijkt bedoeld: mensen die wel werken, maar niet onder de WIA vallen. Dat zijn alle IB-ondernemers (eenmanszaken, VOF’s), maar ook alle DGA’s. Dat gaat dus verder dan wat we meestal onder zzp’ers verstaan, want het gaat nu ook over zelfstandigen mét personeel. En het gaat verder dan de groep die recht heeft op zelfstandigenaftrek, want daar vallen de DGA’s niet onder. Anderzijds zijn er part-time zelfstandigen: mensen die ondernemen naast een baan in loondienst, en waarvan het grootste deel van het inkomen verzekerd is via de WIA. Ik ben geen jurist, maar het lijkt me nog lastig om de bedoelde groep waterdicht af te bakenen. Bedenk ook dat een deel van deze groep bewust en weloverwogen heeft besloten geen AOV (meer) nodig te hebben. Omdat ze vermogen hebben (“als mij iets overkomt zing ik het wel uit tot mijn pensioen”), of een partner die goed verdient, of niet-arbeidsgerelateerde inkomsten (royalties, auteursrechten).

En ten slotte “het arbeidsongeschiktheidsrisico”. Bij werknemers maken we een onderscheid tussen de eerste twee jaar en de periode daarna. In de eerste twee jaar geldt een loondoorbetalingsverplichting voor de werkgever, in de volksmond heet dit nog steeds de Ziektewet. Daarna pas hebben we het, bij werknemers, over arbeidsongeschiktheid. Dit onderscheid zien we ook bij de reïntegratie-inspanningen: in de eerste twee jaar is alles er op gericht om weer bij de huidige werkgever terug te keren, daarna wordt het perspectief breder. Het is natuurlijk de vraag in hoeverre dit onderscheid bij zelfstandigen zinvol is. Aan de andere kant: we zien dezelfde tweedeling in het aanbod van particuliere verzekeraars. Er zijn verzekeringen met een tijdelijke dekking — nuttig voor ziektes en ongelukken waar je weer van herstelt, of om een periode van heroriëntatie en aanpassing te overbruggen — en er zijn verzekeringen die juist bedoeld zijn om permanente vermindering van het verdienvermogen te compenseren. Broodfondsen, en varianten daarop, richten zich de eerste twee jaar en zijn daar ook succesvol in. De kleinschaligheid en het sociale vangnet bieden steun bij het herstel en maken ook dat de zieke gemotiveerd is om snel weer aan de slag te gaan. Voor permanente steun zijn deze vormen niet geschikt; de risico’s zijn dan te groot om met een kleine groep op te vangen.

Voor welk probleem is dit de oplossing?

Dan de tweede zin. (Dit wordt een lang stuk.) “Het doel van deze verzekeringsplicht is om (…) ook andere werkenden te beschermen tegen de gevolgen van arbeidsongeschiktheid en te borgen dat iedereen zich kan verzekeren.” (We weten dat een aantal van de partijen in het pensioenakkoord nog andere doelen hebben, zoals het tegengaan van schijnzelfstandigheid en het duurder maken van zzp’ers, maar daar moeten ze dan maar andere middelen voor zoeken.) Is er een verzekeringsplicht nodig om dit doel te bereiken? Iedereen kan toch al een AOV afsluiten? Daar komen we bij een interessant punt. Iedereen kan nu een AOV afsluiten, maar voor iemand die geen blanco ziektegeschiedenis heeft, kan de premie prohibitief hoog zijn, of de dekking zeer gebrekkig, of beide. Een stratenmaker die een hernia heeft gehad kan in theorie een AOV afsluiten, maar in de praktijk kan hij niet voor een redelijke prijs zijn grootste risico dekken. Om dat te doorbreken moet je solidariteit organiseren: de verzekeraar moet dit actuariële verlies kunnen compenseren met winsten op andere verzekerden. Anders gezegd: als de AOV “betaalbaar en toegankelijk” wordt voor deze stratenmaker, dan zal de kerngezonde communicatiespecialist méér premie gaan betalen dan zij nu doet. Het moet ergens vandaan komen, tenslotte.

Tot slot de derde zin van de geciteerde tekst. Over het “bredere streven van het kabinet om toe te werken naar een situatie waarin niet instituties en kosten bepalend zijn voor de vorm waarin arbeid wordt aangeboden, maar de aard van het werk dat gedaan moet worden.” Het staat er wat cryptisch, maar volgens mij wordt bedoeld dat we moeten voorkomen dat we verschillende regimes maken voor verschillende arbeidsrelaties, omdat we anders oneigenlijk gebruik in de hand werken.

Logische contouren

En dan nu: hoe kun je dit alles zo goed mogelijk vorm geven? Ik denk eigenlijk dat de contouren vrij logisch zijn. Als we geen verschillende regimes willen creëren, kunnen we het best zo veel mogelijk aansluiten bij wat er al is. Dat betekent:

  1. Breidt de WIA uit naar alle werkenden. Dat is eigenlijk de enige manier om in alle aspecten van de verzekering (premie, dekking, keuring) een gelijk speelveld te creëren. De WIA is een basisvoorziening en kent een maximum premieloon (dat best wat omlaag kan trouwens); daarboven is ruimte voor particuliere verzekeraars om aanvullende producten aan te bieden. De premie is inkomensafhankelijk, een percentage van het loon; dat is eigenlijk de enige manier om (gegarandeerd, voor iedereen) de verzekering betaalbaar en toegankelijk te houden. De WIA-premie wordt grotendeels gedragen door de werkgever, dus het zou goed zijn als dat ook geldt voor de opdrachtgever in het geval van zelfstandigen. Het mooist zou het zijn als de WIA-premie gewoon een regel op de factuur wordt, net als de BTW. (Ik weet wel, dat is te eenvoudig, omzet is niet hetzelfde als loon, maar even als denkrichting.)
  2. Laat de eerste twee jaar buiten beschouwing. De WIA gaat voor werknemers pas in na twee jaar ziekte. Voor zelfstandigen zou dat ook prima kunnen. Voor een dekking voor die eerste twee jaar biedt de markt betaalbare verzekeringen. Ook broodfondsen en initiatieven als CommonEasy zijn uitstekende oplossingen. Eventueel zou je hiervoor een verzekeringsplicht kunnen invoeren, maar een beetje risico mag een zelfstandige ook best dragen, lijkt me.

Meer eigenlijk niet. Op deze manier vermijd je regime-grenzen, wat ook erg prettig is voor mensen die loondienst en ondernemerschap combineren of in de tijd afwisselen, en er vallen geen werkenden buiten de boot. Bovendien is de verzekering gegarandeerd betaalbaar en toegankelijk voor iedereen. Hetzelfde bereiken met een verplichte particuliere verzekering, à la de ziektekostenverzekering, is vele malen ingewikkelder (als het al mogelijk is), terwijl er geen enkel voordeel tegenover staat. Het grote voordeel van particuliere uitvoering van de zorgverzekering is dat de verzekeraars, in concurrentie, efficiency in het zorgaanbod afdwingen. Van een dergelijk mechanisme is bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen geen sprake.

Ik weet, “the devil is in the details” en zo, maar op deze manier zou je misschien iets kunnen maken waar zelfstandigen echt iets aan hebben, en niet alleen arm van worden.

--

--

Ronald Mulder

Entrepreneur. Economist. Writer. Blockchain, basic income, social innovation, post-growth economics. Groningen, the Netherlands. www.ronaldmulder.com